Abstract¶
Wereldwijd wordt in veel gebieden gekeken naar het vernatten van natuurgebieden, met gevolgen voor de omliggende landbouwgrond. Hoge grondwaterstanden leiden soms permanent of tijdelijk tot overtollig water in de wortelzone. Directe negatieve effecten van teveel bodemvocht zijn onder meer vermindering van de wortelrespiratie en beschadiging van de wortels door zuurstofstress, met als gevolg afname van de opbrengst. Sommige grassen verdragen verzadigde omstandigheden beter dan akkerbouwgewassen dankzij aerenchymvorming (wortelporositeit die zuurstoftransport mogelijk maakt) of door ondiep te wortelen. Wintertarwe kan fysiologische aanpassingen ontwikkelen tijdens tijdelijke waterverzadiging, terwijl aardappelen en maïs het gevoeligst zijn voor zowel te droge als te natte omstandigheden. Naar schatting gaat wereldwijd ongeveer 30 % van de opbrengst van akkerbouwgewassen verloren door een te natte ondergrond. Zelfs als de opbrengst niet significant afneemt, kan de kwaliteit van het oogstproduct sterk in het gedrang komen.
Een teveel aan bodemvocht heeft ook indirecte ongunstige gevolgen voor de landbouwpraktijken. De afname van de bewerkbaarheid en de berijdbaarheid van de bodem zijn de belangrijkste punten van bezorgdheid voor de Vlaamse landbouwers, aangezien beide essentieel zijn voor optimale plant-, ploeg- en oogstactiviteiten. Natte bodems zakken gemakkelijk in en de bodemstructuur is kwetsbaarder voor schade bij bewerking met machines of aanwezigheid van vee. Dit kan onomkeerbare gevolgen hebben voor de bodemkwaliteit. Een ander belangrijk probleem is vertraging bij het zaaien en oogsten. Lagere temperaturen in natte bodems leiden tot een vertraging van het kiemproces, en oogsten is niet mogelijk in bodems met een lage draagkracht. Oogstvertraging vermindert de kwaliteit van het gras als veevoeder, aangezien het eiwitgehalte daalt en het vezelgehalte toeneemt. Andere indirecte effecten treden op in de wortelzone, waar anaërobe omstandigheden het chemisch evenwicht van de bodemelementen wijzigen, en bodemmicro-organismen met de plantenwortels concurreren om de beschikbare zuurstof en de opname van bepaalde voedingsstoffen beperken. Onkruid en bacteriële en schimmelziekten kunnen een probleem vormen bij overvloedige regenval.
Inleiding¶
Het vernatten van natuurgebieden heeft gevolgen voor de omliggende landbouwgronden. Tijdens droogteperiodes profiteren gewassen van een ondiep grondwaterpeil (Zipper et al. , 2015). Grondwater functioneert als een buffer die bodemvocht aanvult via capillaire stijging, wat in sommige omstandigheden tot 50 % van de totale evapotranspiratie kan bedragen (Liu et al. , 2016; Wu et al. , 2015). Gewassen met diepe wortels hebben toegang tot water diep in de bodem. Dat kan droogtestress verlichten, hoewel dit de verminderde wateropname in de oppervlakkige bodem en de vaak hoge transpiratiebehoefte niet volledig compenseert (Rasmussen et al. , 2020). Ondiep grondwater kan droogtestress dus verlichten, maar waarschijnlijk niet volledig compenseren. Té natte omstandigheden verminderen de gewasopbrengst dan weer door een gebrek aan zuurstof in de wortelzone, waardoor de gewastranspiratie afneemt (Bartholomeus et al. , 2008). Een teveel aan bodemvocht belemmert ook de toegankelijkheid van het veld voor bewerkingen zoals ploegen, spuiten, oogsten en de ziektedruk kan ook toenemen (Bakel & Hoving, 2017). Het gebrek aan zuurstof in een (bijna) verzadigde bodem beïnvloedt tevens de nutriëntencycli en de bodembiologie, wat weer gevolgen kan hebben voor de beschikbaarheid en uitspoeling van nutriënten (Irmak & Rathje, 2008). Zuurstofstress veroorzaakt ernstigere schade in de gewasfysiologie dan droogtestress, en de finale opbrengst vermindert drastisch bij langdurige wateroverlast, en het herstel verloopt minder voorspoedig (Sojka et al. , 2005).
Table 1:Minimale gasgevulde porositeit in de wortelzone voor enkele gewassen (Wesseling, 1957)
Gewas | Porositeit |
---|---|
Gras | 0.06-0.10 |
Tarwe/haver | 0.10-0.15 |
Gerst | 0.15-0.20 |
Suikerbiet | 0.15-0.20 |
Table 2:Gasgevulde porositeit bij veldcapaciteit (pF 2,7) van verschillende grondsoorten (Wesseling, 1957)
Bodemtextuur | Porositeit |
---|---|
Slibleem | 0.13-0.15 / 0.10 |
Clay | 0.12 - 0.15 / 0.18 / 0.115 |
Leem | 0.11 |
Zandige kleileem | 0.09-0.13 |
Wanneer het bodemvocht in de wortelzone voortdurend toeneemt, raken bodems verzadigd. In verzadigde bodems zijn alle poriën gevuld met water en bedraagt de opgeloste zuurstof in het water doorgaans ongeveer 5% (Moore et al. , 1998). In de aanwezigheid van microbiologische activiteit en een aanhoudend wateroverschot is de resterende zuurstof snel uitgeput, waardoor wateroverlast ontstaat. "Te natte" omstandigheden verwijzen daarom naar de toestand waarin zuurstofstress optreedt, tot meer extreme omstandigheden zoals waterverzadiging of overstroming.
Effecten van te natte omstandigheden in gewassen, kunnen worden ingedeeld in directe en indirecte effecten volgens de methodiek opgenomen in WaterVisie Landbouw (Bakel & Hoving, 2017; Broeke et al. , 2019; Broeke et al. , 2016). Directe effecten zijn gerelateerd aan verminderde gewasgroei door onvoldoende zuurstof voor de ademhaling van planten en treden op binnen het groeiseizoen. Indirecte effecten, eveneens opbrengstverlagend, treden binnen en buiten het groeiseizoen op en zijn gerelateerd aan andere aspecten zoals bewerkbaarheid, zaaivertraging, vermindering van de gewaskwaliteit en kwetsbaarheid voor plagen. Figuur 1 geeft een overzicht van deze effecten. Dit hoofdstuk beschrijft daarom de directe en indirecte effecten van te natte omstandigheden als gevolg van ondiepe grondwaterstanden op de gewasopbrengst en de landbouwpraktijken.

Figure 1:Directe en indirecte effecten van hoge grondwaterstanden op landbouwproductie en beheer (Broeke et al. , 2019; Broeke et al. , 2016).
Directe gevolgen¶
De beschikbaarheid van zuurstof in de wortelzone hangt af van de fysische eigenschappen van de bodem en de microbiële activiteit, die op haar beurt afhangt van de temperatuur, het water en de voedingsstoffen. De vraag naar zuurstof varieert volgens de fysiologie van de plant, namelijk het gewastype, het ontwikkelingsstadium en de wortelverdeling (Gliński & Stępniewski, 1985). Onder geschikte omstandigheden halen plantenwortels voldoende zuurstof voor hun ademhaling rechtstreeks uit de met lucht gevulde poriën in de bodem. Wanneer de bodem echter natter wordt, wordt de lucht in de bodemporiën in toenemende mate vervangen door water en vermindert de energievoorziening voor het metabolisme van de plant. Zuurstoftekort in de bodem beïnvloedt de plantengroei door de wortelademhaling te beperken (Bartholomeus et al. , 2008). De wortelontwikkeling kan in dergelijke omstandigheden worden beperkt of eerder stoppen, waardoor het transport van water en voedingsstoffen naar de bovenste plantenorganen wordt beperkt, wat leidt tot een afname van de biomassa en dus een lagere opbrengst (Kahlown et al. , 2005; Irmak & Rathje, 2008). De reactie van de scheuten omvat vermindering van het chlorofylgehalte van de bladeren en sluiting van de huidmondjes, waardoor de transpiratie en het transport van CO2 worden beperkt (Manik et al. , 2019; Sojka et al. , 2005).
Verband tussen grondwater en opbrengst¶
Opbrengstvermindering bij ondiepe grondwaterstanden is te wijten aan zuurstofgebrek in de wortelzone, terwijl bij lagere grondwaterstanden de opbrengstvermindering wordt veroorzaakt door watergebrek. De wisselwerking tussen grondwater en gewasopbrengst wordt voornamelijk bepaald door de bodemtextuur en de weersomstandigheden (Feddes, 1971). De waterretentiekenmerken van de bodem regelen de infiltratie door de wortelzone en de capillaire opstijging (Zipper et al. , 2015), terwijl jaarlijkse variaties in de weersomstandigheden de relatie tussen grondwater en opbrengst veranderen (Feddes, 1971). In verschillende experimenten die vanaf het midden van de twintigste eeuw in Nederland zijn uitgevoerd, is getracht de invloed van de grondwaterstand op de gewasopbrengst te onderzoeken voor verschillende bodemtexturen en gewassen.
Visser (1959) ontwikkelde opbrengstafnamecurven als functie van de gemiddelde grondwaterstand voor de belangrijkste grondsoorten in Nederland (figuur 2). De afname van de opbrengst bij een bepaalde grondwaterstand hangt sterk samen met het watervasthoudend vermogen van de bodem. Bij ondiepe grondwaterstanden vertonen bodems met een goed watervasthoudend vermogen (bv. kleigronden) een grotere opbrengstvermindering omdat er meer zuurstofstress optreedt, terwijl bij diepe grondwaterstanden de droogtestress kleiner is door de capillaire bijdrage. Het omgekeerde doet zich voor bij grovere bodemtexturen zoals zandgronden. Veengronden zijn uitzonderlijk vanwege hun hoge organische stofgehalte, hun fysische en hydraulische eigenschappen worden aanzienlijk gewijzigd door bodemafbraak bij drainage (Liu & Lennartz, 2018). In figuur 2 vertonen ze een drastische opbrengstafname bij kleine veranderingen in de grondwaterstand. De vorm van de curven kan echter aanzienlijk variëren met het type gewas en discontinuïteiten in het bodemprofiel.

Figure 2:Opbrengstdaling als functie van de gemiddelde diepte van de grondwaterspiegel tijdens het groeiseizoen voor verschillende bodemtypes (naar Visser (1958))
Feddes (1971) formuleerde opbrengstcurven in functie van de grondwaterstandsdiepte, voor vijf overschrijdingskansen in klei, zandleem en klei op zandleem, voor rodekool, aardappel en sla. Figuur 3 geeft een aangepaste versie van het verband tussen opbrengst en grondwaterdiepte voor aardappelen bij een overschrijdingskans van 90 % (elk jaar). De optimale grondwaterstand, d.w.z. de diepte die de maximale opbrengst mogelijk maakt, is ongeveer 90 cm voor klei en klei op zandige leem, en 100 cm voor zandige leem. Bij deze grondwaterstanden kan jaarlijks een verse opbrengst van ongeveer 45 ton ha\-1 of meer worden gehaald. Een lager waterpeil zou leiden tot zuurstofstress en dus tot een lagere opbrengst. Deze curven verschillen sterk van die in figuur 2, vooral in het droge gedeelte van de curve, omdat geen rekening is gehouden met neerslag, zodat het bodemwater alleen door capillaire opstijging wordt geleverd.

Figure 3:Afhankelijkheid van de verse aardappelopbrengst van de grondwaterstand gedurende het groeiseizoen, voor klei, zandleem en klei op zandleem, bij 90 % kans op overschrijding van de opbrengst. Overgenomen van Feddes (1971).
Ook Valk & Schoneveld (1963) evalueerden de invloed van grondwater op vijf gewassen, waaronder bloemkool, uien, gladiolen, kool en bieten, geteeld op drie grondsoorten, namelijk zware klei op kleverige klei en op lichte fijne zandige klei, en lichte fijne zandige klei. Op de kleiachtige bovengrond brachten grondwaterstanden boven 60 cm de gewasopbrengst voor de meeste gewassen in gevaar, behalve voor gladiolen. In de lichte fijne zandige klei zorgden grondwaterstanden hoger dan 120 cm al voor een daling van de opbrengst.
Tijdens natte groeiseizoenen zijn gebieden met een ondiepe grondwaterstand gevoeliger voor gevolgen voor de gewasopbrengst dan gebieden met een lagere grondwaterstand, vooral in fijnkorrelige bodems. Feddes (1971) maakt een overzicht van de resultaten van eerdere experimenten, waaruit blijkt dat de optimale grondwaterstand in kleiachtige bodems en tuinbouwgewassen in droge jaren varieert van 60 tot 80 cm, terwijl het optimum in natte jaren ongeveer 100 cm bedraagt. Voor zandleembodems varieert de optimale waarde tussen 100 cm en 120 cm. Daarentegen vonden Zipper et al. (2015) dat ondiepe watertafels minder vaak opbrengstverlies veroorzaakten door zuurstofstress in maïs dan wat een diepere watertafel zou kunnen veroorzaken door waterstress, vooral in grofkorrelige bodems. Dit kwam vooral doordat overvloedige regenval in het natte jaar zeer vroeg in de vegetatieve periode plaatsvond, waardoor de meeste planten zich konden herstellen. In het algemeen is er een wisselwerking tussen droogtebestendigheid en zuurstofarmheid, vooral in fijnkorrelige bodems.
Door het grondwater op een optimaal niveau te houden en daarmee de beschikbaarheid van zuurstof in de wortelzone, kunnen hoge en stabiele opbrengsten worden bereikt. Het grondwaterpeil heeft slechts een indirect effect op de groei van het gewas; het bodemvocht en dus de zuurstofvoorziening in de wortelzone hebben een directe invloed op de opbrengst. Statische (bodemtextuur) en dynamische factoren (grondwaterstand en weer), en het soort gewas en het fenologische stadium waarin het zich bevindt, moeten tegelijkertijd in aanmerking worden genomen bij de besluitvorming. Daarom zijn de beheersbeslissingen volledig gewas- en veldlocatiespecifiek (Zipper et al. , 2015; Bartholomeus et al. , 2008).
Effect op verschillende soorten gewassen¶
Verschillende studies bij granen, waaronder maïs en tarwe, hebben aangetoond dat de piek van de opbrengst wordt verkregen bij een waterdiepte van gemiddeld 1,5 m (Cavazza & Pisa, 1988; Kahlown et al. , 2005). Deze waarde kan echter niet algemeen worden toegepast op alle klimaatomstandigheden, aangezien het "optimale" grondwaterpeil varieert naar gelang van de weersomstandigheden (Feddes, 1971). De opbrengst van maïs kan sterk worden beïnvloed door de diepte van het grondwaterpeil omdat het gevoeliger is voor waterverzadiging, terwijl zonnebloemen en tarwe grotere schommelingen in het waterpeil kunnen verdragen zonder grote variaties in de opbrengst. Hoewel sommige gewassen zoals rijst overlevingsstrategieën kunnen ontwikkelen zoals oppervlakkige beworteling of de ontwikkeling van wortelporositeit (d.w.z. aerenchyma) (Armstrong et al. , 1991), zijn de meeste conventionele akkerbouwgewassen gevoelig voor zeer natte omstandigheden en kan de opbrengst sterk verminderen, zelfs in zeer korte bevochtigingsperioden. Tian et al. (2021) schatten dat wateroverlast in het algemeen een opbrengstverlies van ongeveer 30 % kan veroorzaken door vermindering van het graangewicht, de biomassa en de bladoppervlakte-index. De opbrengstvermindering varieerde echter tussen de gewassen, de duur van de wateroverlast en het ontwikkelingsstadium. In deze meta-analyse daalde de tarweopbrengst gemiddeld met 25 % vergeleken met 60 % bij katoen als gevolg van de hogere gevoeligheid voor zuurstofstress, en in het algemeen was het voortplantingsstadium gevoeliger dan het vegetatieve stadium.
Aardappelen en maïs zijn zeer gevoelig voor weersomstandigheden. In de VS werd geschat dat de maïsopbrengst tot 34 % kan dalen bij overvloedige regenval, wat verergert bij slecht gedraineerde bodems (Li et al. , 2019). Daarnaast verergeren de negatieve effecten van de beperkte beschikbaarheid van zuurstof als gevolg van wateroverlast tijdens de zomermaanden, omdat hogere temperaturen leiden tot hogere ademhalingssnelheden en daarmee een hogere zuurstofbehoefte.
Table 3 toont de gemiddelde verse opbrengst van belangrijke akkerbouwgewassen in België in 2020 (STATBEL, 2022). Volgens de analyse van het grondgebruik in Vlaanderen (zie GIS-analyse voor de identificatie van kerngewassen) zijn grasland en maïs de dominante gewassen op slecht gedraineerde bodems, die respectievelijk ongeveer 50 % en 23 % van de landbouwgrond uitmaken. Andere gewassen zoals aardappelen, wintertarwe en suikerbieten komen ook in zeer kleine percentages voor. De Belgische landbouw is sterk gericht op vlees- en zuivelproductie. In 2017 waren er 35900 landbouwbedrijven in België, waarvan ongeveer 75 % permanent grasland had en 50 % voedergewassen voor vee verbouwde (Dasselaar et al. , 2019). Hieronder volgt een meer gedetailleerde beschrijving van de effecten van te natte omstandigheden op de opbrengst in deze vijf gewassen.
Table 3:Gemiddelde opbrengst van de belangrijkste gewassen in België in 2020 (STATBEL, 2022)
Gewassen | Gemiddelde opbrengst (ton ha\-1) |
---|---|
vroege aardappelen | 38.3 |
bewaaraardappelen | 43.7 |
korrelmaïs | 10.8 |
voedermaïs | 42.2 |
wintertarwe | 8.7 |
suikerbieten | 84.1 |
Grasland¶
Er zijn twee soorten grasland voor landbouw in Vlaanderen: blijvend en tijdelijk. Louter teelttechnisch betekent de term blijvend grasland()De benaming blijvend en tijdelijk grasland wordt echter ook gebruikt in de verzamelaanvraag in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Werd daarbij vroeger de term permanent grasland gebruikt, dan noemt men het sinds 2015 blijvend grasland (BG), maar ook de betekenis ervan is veranderd. Meer informatie hierover kan je vinden op de website van het Dpt L&V. Dat het de bedoeling is om dit perceel meerdere jaren en liefst zo lang mogelijk in productie te houden vooraleer het opnieuw in te zaaien. Het is de tegenpool van tijdelijk grasland dat één tot een paar jaar in productie werd gehouden alvorens de grasmat te vernietigen en al dan niet opnieuw in te zaaien met gras of een andere teelt.
Bij tijdelijk grasland vormt Italiaans raaigras de belangrijkste soort. Permanente en tijdelijke graslanden zijn typisch een mengsel van verschillende grassoorten, voornamelijk overblijvend raaigras (Lolium perenne), en soms peulvruchtensoorten zoals rode en witte klaver (Trifolium pratense, trifolium repens) (Dasselaar et al. , 2019). In Vlaanderen vormen tijdelijk grasland en voedermaïs de belangrijkste voederproductie, terwijl in Wallonië blijvend grasland het meest dominant is. De gemiddelde jaarlijkse droge stof opbrengst van permanente graslanden schommelt tussen 8-12 ton ha\-1 jr\-1 terwijl voor tijdelijke graslanden de opbrengst varieert tussen 12-16 ton ha\-1 jr\-1 (Dasselaar et al. , 2019).
De Belgische rassenlijst bevat vier soorten die voorkomen als blijvend grasland en vier die eerder gebruikt worden voor tijdelijk grasland, aangepast aan de Belgische omstandigheden en meer geschikt om te maaien ILVO (2022). Gematigde meerjarige grassen verdragen verzadigde omstandigheden beter dan akkerbouwgewassen, hoewel ze goed gedraineerde bodems nodig hebben voor een duurzame productiviteit (Moore et al. , 1998). Meerjarig raaigras is de meest dominante soort in Vlaanderen. Timothee en beemdlangbloem zijn minder belangrijk en worden meestal toegevoegd aan grasmengsels. Rietzwenkgras en Italiaans raaigras zijn de meest productieve grassen (tot 17 ton ha\-1 jr\-1 ), ook is Rietzwenkgras zeer tolerant voor droge en natte omstandigheden en minder gevoelig voor ziekten, terwijl Timothee goed gedraineerde omstandigheden vereist ILVO (2022).
Table 4:Permanente en tijdelijke grassoorten aangeplant in België volgens ILVO (2022).
Blijvend grasland | Droge stof opbrengst (ton ha\-1 jr\-1 ) |
---|---|
Engels raaigras (Lolium perenne) | 10-15 |
Timothee (Phleum pratense) | 11-16 |
Beemdlangbloem (Festuca pratensis) | 10-15 |
Rietzwenkgras (Festuca arundinacea) | 13-17 |
Tijdelijk grasland | |
Festulolium (Lolium + Festuca ) | - |
Hybride raaigras (Lolium x boucheanum Kunth) | 10-16 |
Italiaans raaigras (Lolium multiflorum) | 12-17 |
Westerwolds raaigras (Lolium multiflorum westerwoldicum) | 2 (slechts één snede per jaar) |
Di Bella et al. (2022) toonden aan dat bij sommige grassoorten zoals Koronivagras (Urochloa humidicola), Dallisgras (Paspalum dilatatum), Rietzwenkgras (Festuca arundinacea) en Engels raaigras (Lolium perenne) de afname van de wortel- en scheutbiomassa gering was onder omstandigheden van 18 tot 21 dagen wateroverlast. Dankzij de toename van de wortelporositeit of het aerenchym (tot 40 %) was de afname van de biomassa soms verwaarloosbaar. Ploschuk et al. (2017) evalueerden ook het herstelvermogen van voedergrassen. Kogelgras en Rietzwenkgras herwonnen volledig de normale scheut- en wortelgroei na 15 dagen wateroverlast, terwijl andere grassoorten een progressieve daling in stomatale geleiding en netto fotosynthese hadden tijdens de stressperiode, met minimale wortel- en scheutgroei.
Maïs¶
In België is kuilmaïs na gras het belangrijkste voeder voor vee. Het kuilmaïsareaal nam toe van 20000 ha in 1970 tot ongeveer 183159 ha in 2021, terwijl het graanmaïsareaal in 2021 48180 ha bereikte (ILVO, 2022; STATBEL, 2022). De landbouwopbrengsten kunnen oplopen tot 14 ton ha\-1 graan onder niet-limitatieve omstandigheden (volledige irrigatie en nutriënten), maar kunnen veel lager liggen (1-2 ton ha\-1) in minder ontwikkelde landen (Steduto et al. , 2012). In België is de gemiddelde graanopbrengst, gebaseerd op 15 rassen die in 2022 in de Belgische rassenlijst zijn opgenomen, 13 ton ha\-1, terwijl de kuilopbrengst 21,4 ton ha\-1 bedraagt (gebaseerd op bijna 40 rassen) (ILVO, 2022).
Maïs wordt beschouwd als het meest gevoelige gewas voor waterstress ten opzichte van tarwe of sorghum (Steduto et al. , 2012), vanwege verschillen in hun groeiseizoen (zo komt droogte vaker voor tijdens de bloeiperiode van maïs (zomer) dan van tarwe (winter)). De meest gevoelige periode voor natte omstandigheden en wateroverlast bij maïs is de kiemfase (Guoping et al. , 1988). Ren et al. (2014) rapporteerden dat de graanopbrengst onder 6 dagen wateroverlast tijdens deze fase met meer dan 30 % afnam. In overstroomde omstandigheden kan de afname groter zijn, tot 50 % opbrengstverlies onder 2 dagen overstroming (Guoping et al. , 1988). Hoewel de weerstand van het gewas tegen wateroverlast tijdens de andere ontwikkelingsstadia toeneemt, versterkt de duur van de wateroverlast de nadelige effecten ervan, waardoor de opbrengst onder 9 dagen wateroverlast tot 80 % kan dalen (Tian et al. , 2021).
Regenval kan een positieve of negatieve invloed hebben op de gewasopbrengst, afhankelijk van de temperatuur, de intensiteit, de omstandigheden van de bodemdrainage, het grondwaterniveau en het ontwikkelingsstadium van het gewas. Overmatige regenval die leidt tot langdurige hoge bodemvochtigheid in de wortelzone kan leiden tot verschillende negatieve effecten op de plantenmorfologie, de wortelactiviteit en de ademhaling, de hoeveelheid graan per kolf en de uiteindelijke kuil- of graanopbrengst (Li et al. , 2019). Het jaar 2018 was ongewoon droog, terwijl de zomer van 2021 de natste ooit in België was. 2016 kende uitzonderlijk zware regens in mei en juni, gevolgd door droge maanden in juli en augustus. De impact op de opbrengst in deze jaren is te zien in onderstaande figuur. In 2016 lag de opbrengst van snijmaïs aanzienlijk lager dan het gemiddelde voor de periode 2012-2021, terwijl de opbrengst in 2021 met 5,4 % steeg, terwijl de maïsopbrengst in beide jaren dicht bij het gemiddelde bleef. Op basis van het agrometeorologisch bulletin was de opbrengstverlaging in 2016 vooral te wijten aan verstikking van het wortelstelsel en verzuring van de bodem tijdens de regenmaanden aan het begin van het seizoen, waardoor het gewas in de volgende maanden kwetsbaarder werd voor droogte. De schijnbare algemene opbrengststijging in 2021 kan gedeeltelijk worden verklaard door het feit dat de extreme regenval vooral in het zuidoosten van België plaatsvond, terwijl het noorden normale weersomstandigheden kende. In de regio's met overvloedige regenval en vooral op slecht gedraineerde gronden was de maïs geel en klein. Sommige plaatsen vertoonden ook schimmelziekten en logies.

Figure 4:Verse opbrengstvariatie voor korrelmaïs en snijmaïs van 2012 tot 2021 volgens STATBEL. De gemiddelde opbrengst voor die periode is weergegeven in stippellijnen.
Aardappel¶
De opbrengst aan verse knollen van geïrrigeerde velden varieert van 40 tot 50 ton ha\-1, maar kan lager zijn in vochtige gebieden vanwege een hoger risico op ziekten (Steduto et al. , 2012). In België beslaan aardappelen slechts 5 % van de totale landbouwgrond, maar het is een belangrijk gewas van het land, met een gemiddelde opbrengst van ongeveer 43 ton ha\-1 (STATBEL, 2022). Daarom zijn er veel inspanningen geleverd om de aardappelproductie in het land te verhogen. Een voorbeeld is WatchITgrow, wat een geo-informatieplatform is dat helpt bij het bepalen en verbeteren van aardappelopbrengsten op een duurzame manier (Swayer et al. , 2019).
Aardappelen zijn even gevoelig voor te natte of te droge omstandigheden vanwege hun ondiepe wortelsysteem, en kunnen niet meer dan 24 uur ondergelopen omstandigheden verdragen (Swayer et al. , 2019) omdat de knollen in direct contact staan met de grond en vatbaarder zijn voor rotting. Droogte en hittestress tijdens de knolvorming waren de dominante factoren in 79 % van de laagproductieve jaren binnen de periode 1947 - 2012 in België (Gobin, 2018). Niettemin speelden wateroverlastomstandigheden een belangrijke rol in 49 % van de laagproductieve jaren. De natte zomer in 2021 had in België geen grote invloed op het groeiseizoen van aardappel, wat blijkt uit een opbrengst die volgens STATBEL (2022) iets in de buurt komt van het gemiddelde van 2012-2021. Het Agrometeorologisch Bulletin en Deronde (2021) meldden echter dat de kwaliteit lager was als gevolg van ernstige ziektestress door meeldauw, de onmogelijkheid om fytosanitaire behandelingen toe te passen vanwege de geringe verhandelbaarheid, en groeischeuren in de knollen in aanwezigheid van een hoge stikstofconcentratie. In 2016 belemmerden de aanhoudende natte omstandigheden in het voorjaar de goede wortelontwikkeling van het gewas met een verhoogd risico op waterstress tijdens de volgende droge maanden. Deze radicale verschillen in weersomstandigheden veroorzaakten oogstproblemen in aanwezigheid van harde stengels. Vochtige omstandigheden veroorzaakten ook een vroege bloei en rotting in tijdelijk overstroomde gebieden.

Figure 5:Variatie in de verse aardappelopbrengst van 2012 tot 2021 volgens STATBEL. De gemiddelde opbrengst voor die periode is weergegeven in stippellijnen.
Wintertarwe¶
De graanopbrengst in een regenachtig gematigd klimaat kan variëren van 4 tot 10 ton ha\-1, en kan oplopen tot 15 ton ha\-1 in koele omgevingen met een hoge zonnestraling (Steduto et al. , 2012). In België bedraagt de gemiddelde opbrengst ongeveer 9 ton ha\-1 (STATBEL, 2022). Volgens de weerrisicoanalyse van Gobin (2018) van de periode 1947 tot 2012 in België traden perioden van wateroverlast vooral op in het voorjaar, wat samen met lage temperaturen tijdens het groeiseizoen zorgde voor lage opbrengsten in deze jaren. Op basis van Gobin (2010) wordt verwacht dat het opbrengstverlies als gevolg van wateroverlast ongeveer 5 % zal bedragen.
Wateroverlast tijdens de vegetatieve periode kan bij wintertarwe een aanzienlijke opbrengstvermindering veroorzaken. Zuurstofstress gedurende slechts drie dagen kan de wortels al beschadigen, wat leidt tot verplaatsing van de stengels (lodging) en vermindering van de capaciteit voor de opname van voedingsstoffen, waardoor het aantal kiemplanten afneemt (Steduto et al. , 2012). Vergeleken met andere wintergranen heeft wintertarwe het vermogen om fysiologische aanpassingen te ontwikkelen tijdens voorbijgaande wateroverlast. Ploschuk et al. (2018) rapporteerden dat wintertarwe tijdens 14 dagen waterlogging adventieve wortels met 20 % aerenchym produceerde, zonder de fotosynthetische activiteit te verminderen. De duur en het tijdstip waarop wateroverlast optreedt, beïnvloeden echter het herstelvermogen van de plant. Wintertarwe bleek zich volgens San Celedonio et al. (2017) bijna volledig te herstellen onder een waterverzadiging van maximaal 20 dagen in het vroege stadium (vóór de bloei), terwijl het opbrengstverlies varieerde van 34 % tot 92 % als het plaatsvond in het bloeistadium (Romina et al., 2014). Bij langdurige wateroverlast kunnen de wortels ernstig beschadigd raken en kan het gewas zich niet herstellen, zelfs niet als de wateromstandigheden verbeteren (Steduto et al. , 2012).
In tegenstelling tot lentegewassen zoals maïs en aardappelen is de opbrengst van wintertarwe in België in de natte zomer van 2021 met 8,5 % gedaald ten opzichte van het gemiddelde, en in 2016 met 22 % (STATBEL, 2022). Volgens de rapporten in het Agrometeorologisch Bulletin was de opbrengstdaling in 2021 vooral te wijten aan het logeren als gevolg van de sterke wind tijdens de extreme regenval, de vertraging bij het oogsten en het ontkiemen van de korrels. Hetzelfde gebeurde in 2016, toen vertragingen bij de oogst als gevolg van natte omstandigheden leidden tot plaggen.

Figure 6:Variatie in de verse opbrengst van wintertarwe van 2012 tot 2021 volgens STATBEL. De gemiddelde opbrengst voor die periode is weergegeven in de stippellijn.
Suikerbiet¶
De verse opbrengst varieert gewoonlijk van 40 tot 60 ton ha\-1, maar kan oplopen tot 100 ton ha\-1 onder optimale water- en voedingsomstandigheden (Steduto et al. , 2012). In België bedraagt de gemiddelde opbrengst ongeveer 85 ton ha\-1 (STATBEL, 2022). Suikerbieten zijn zeer gevoelig voor watertekort in de eerste groeistadia. Zijn grootste waterbehoefte doet zich voor aan het einde van de vegetatieperiode, wanneer de maximale bedekking van het bladerdek is bereikt. Vroege overbewatering kan de bladontwikkeling remmen en voortijdige bloei en vroege zaadproductie bevorderen. Een teveel aan water (bv. overbewatering) in de buurt van de oogst verhoogt de opbrengst aan verse wortels, maar de suikerconcentratie in de wortels kan afnemen (Steduto et al. , 2012).
In België verklaarden periodes van herhaalde wateroverlast 86 % van de lage suikerbietenopbrengsten in de periode 1947-2012 (Gobin, 2018). De verwachte opbrengstverliezen werden daarentegen geschat op ongeveer 12 % tot 27 % als gevolg van droogte (Gobin, 2010). Suikerbieten zijn een van de weinige gewassen die zich door hun diepe wortels gedeeltelijk kunnen herstellen van droogte en hitte. Dit is bijvoorbeeld te zien in het droge jaar 2018, waar de opbrengst vergelijkbaar was met het gemiddelde in tegenstelling tot andere voorjaarsgewassen (STATBEL, 2022). In de natte zomer van 2021 presteerden suikerbieten ook veel beter dan andere gewassen, het Agrometeorologisch Bulletin meldde dat ondanks enkele ziekten zoals Pseudomonas, de bladontwikkeling zeer overvloedig was en tot de hoogste van het laatste decennium behoorde. De zware regens en het gebrek aan zuurstof in de bodem leidden tot een bleekheid van het loof, maar die herstelde zich geleidelijk aan aan het einde van de zomer. De drastische weersveranderingen in 2016 leken echter meer invloed te hebben op het groeiseizoen van de suikerbiet, waarschijnlijk door de ziektedruk in de natte maanden en de daaropvolgende grotere kwetsbaarheid voor droogte.

Figure 7:Variatie van de verse opbrengst van suikerbieten van 2012 tot 2021 volgens STATBEL. De gemiddelde opbrengst voor die periode is weergegeven in de stippellijn
Indirecte effecten¶
Indirecte gewasschade als gevolg van te natte omstandigheden houdt verband met verminderde verhandelbaarheid en bewerkbaarheid, bodemaantasting, vertraging bij het zaaien en vertraagde gewasgroei, ongedierte en onkruid. Deze factoren leiden uiteindelijk tot een vermindering van de gewasopbrengst. In België werd 79 % van de lage opbrengsten bij maïs in de periode 1947-2012 veroorzaakt door te laat planten en vertraagde gewasontwikkeling als gevolg van een koud en nat voorjaar, terwijl wateroverlast tijdens de oogst 29 % van de lage opbrengsten verklaarde. In het geval van aardappelen werd 43 % van de lage opbrengsten veroorzaakt door wateroverlast, die leidde tot vertragingen bij het planten, knolschade of moeilijke oogstwerkzaamheden (Gobin, 2018).
Beperkte draagkracht: begaanbaarheid, bewerkbaarheid en vertrapping¶
Verplaatsbaarheid en bewerkbaarheid hebben betrekking op het vermogen van de bodem om landbouwactiviteiten waarbij machines betrokken zijn, te ondersteunen zonder structurele schade te veroorzaken (Müller et al. , 2011). Beide eigenschappen zijn essentieel voor optimale plant-, ploeg- en oogstactiviteiten, en worden grotendeels beperkt door de vochtigheid van de bodem. Waterarme bodems kunnen gemakkelijk instorten door vertrapping door verspreiding van kleideeltjes, vooral wanneer de concentratie natrium hoog is. De bodemstructuur kan gemakkelijk worden beschadigd door de aanwezigheid van machines of vee (McDonald, 2021). In graslanden kunnen koeien de bodemstructuur beschadigen en de bodemverdichting vergroten (vertrappingsverlies), wat leidt tot een verminderde infiltratiecapaciteit of capillaire stijging, minder beschikbare zuurstof en wortelgroeibeperkingen (Bakel & Hoving, 2017). De omvang van de schade is afhankelijk van de draagkracht van de bodem en kan worden beperkt door gebruik te maken van gecontroleerde verkeerslandbouwsystemen.
Kennis van het type gewas kan helpen om de vereiste bewerkbaarheid en berijdbaarheid te bepalen, aangezien dit het gewicht bepaalt van de machines die worden gebruikt voor het planten/zaaien en oogsten. In Nederland worden doorgaans zwaardere machines gebruikt voor het planten van maïs en aardappelen, terwijl lichtere machines worden ingezet voor wintertarwe of suikerbieten (Bakel & Hoving, 2017). Machines die worden gebruikt voor het oogsten zijn veel zwaarder dan de machines die worden gebruikt bij het planten of zaaien, wat resulteert in meer bodemverdichting in natte omstandigheden. Te natte omstandigheden tijdens de oogstperiode zijn ernstiger omdat niet het hele veld geoogst kan worden of het volgende gewas niet gezaaid kan worden.
Anderzijds maakt kennis van het bodemtype het mogelijk het mechanische gedrag van de bodem te bepalen bij veranderingen in het bodemvochtgehalte. De sterkte van de bodem is sterk afhankelijk van het watergehalte en de dichtheid van de bodem, en dit bepaalt weer de draagkracht van de bodem en de energie die nodig is voor grondbewerking (Müller et al. , 2011). In cohesieve bodems kan de bodemsterkte als functie van het watergehalte worden beschreven door de consistentie-index Ic, gebaseerd op de bovenste plastische grens (UPL) en onderste plastische grens (LPL). Een waarde van 0,75 wordt gewoonlijk beschouwd als een grens voor bewerkbaarheid, maar dit is niet noodzakelijk een drempel voor verhandelbaarheid. Lagere waarden geven aan dat de grond te nat en gemakkelijk vervormbaar is (niet goed voor de berijdbaarheid), terwijl hogere waarden aangeven dat de grond te droog is en vatbaar voor scheuren en afbrokkeling (goed voor de berijdbaarheid) (Müller et al. , 2011). In onderstaande figuur varieert het gravimetrische watergehalte van 0,15 kg kg\-1 tot 0,50 kg kg\-1 voor Ic = 0,75. Gronden met een lager kleigehalte veranderen hun mechanisch gedrag sneller bij variaties in het watergehalte.

Figure 8:Consistentiediagram op basis van de onderste plastische grens (LPL) en de bovenste plastische grens (UPL) voor vijf typische bovengrondse substraten in Noordoost-Duitsland. De bodems A, B, C, D en E hebben respectievelijk 15%, 20%, 30%, 40% en 50% klei. Aangepast van Müller et al. (2011)
Aangezien de sterkte van de bodem verandert met het watergehalte, bepaalt de grondwaterstand de berijdbaarheid en bewerkbaarheid van een veld. De optimale grondwaterstand varieert op zijn beurt met het bodemtype en de klimatologische omstandigheden. Een grondwaterstand van minder dan 75 cm kan in het voorjaar voldoende zijn op zware moerasgronden. In veengebieden zijn de grondwaterstanden vaak hoog en is de draagkracht van de bodem onder standaard landbouwmachines gering. De keuze van lichtere machines kan de berijdbaarheid en bewerkbaarheid van deze bodems mogelijk maken (Müller et al. , 2011).
Vertraging bij het zaaien of oogsten¶
Bodemtemperatuur en vochtgehalte zijn de belangrijkste omgevingsfactoren die de kieming van gewassen bepalen. Gewassen hebben een bepaalde bodemtemperatuur nodig om te ontkiemen, die sterk varieert tussen soorten en zelfs binnen cultivars. Voor maïs bijvoorbeeld is ten minste 10 °C nodig, wat normaliter in de laatste week van april gebeurt, terwijl wintertarwe kan ontkiemen bij lagere temperaturen van ongeveer 5 °C (Singh & Dhaliwal, 1972). Natte bodems warmen in het voorjaar langzamer op dan droge bodems, en hebben door de grote warmtecapaciteit van het water langer nodig om af te koelen in het najaar (Bakel & Hoving, 2017).
Alle gewassen zijn in het algemeen gevoeliger voor natte omstandigheden tijdens de kiemperiode en de periode vóór de oogst (Moore et al. , 1998). Hoe groter de kans op natte omstandigheden in het najaar, hoe groter de kans dat vroege rassen worden gekozen die minder opbrengen. Ook wordt bij wateroverlast in het voorjaar de zaaidatum uitgesteld en het groeiseizoen korter (Van Oort et al. , 2012). Daarom is het bodemvochtgehalte, dat zowel de bodemtemperatuur als de draagkracht beïnvloedt, een van de factoren die het begin van het groeiseizoen bepalen. Anderzijds leidt oogstvertraging als gevolg van beperkte draagkracht ertoe dat de volgende aanplant van gewassen wordt uitgesteld of zelfs geannuleerd.
In Nederland werden de grootste negatieve opbrengstanomalieën bij aardappelen in de periode 1951 - 2010 verklaard door een nat begin van het groeiseizoen of een nat einde van het groeiseizoen. De meeste lage opbrengsten waren te wijten aan te laat planten, vooral wanneer de datum 30 april overschreed (Van Oort et al. , 2012).
Bodemkwaliteit, tekorten aan voedingsstoffen en toxiciteit¶
De snelheid van zuurstofdepletie hangt voornamelijk af van de bodemtemperatuur, maar ook van organisch materiaal, zoutgehalte en pH, en plantenfactoren zoals groeistadium, voedingsstoffen en aanpassingsvermogen (Moore et al. , 1998). Bij zuurstofgebrek kunnen micro-organismen in de bodem met plantenwortels concurreren om de beschikbare zuurstof of de beschikbaarheid en opname van bepaalde voedingsstoffen belemmeren. Bijgevolg is microbiële activiteit een van de factoren die zuurstofstress voor plantenwortels bepalen (Bartholomeus et al. , 2008).
Stikstof kan op verschillende manieren uit de bodem verdwijnen, via uitspoeling of via chemische processen. Zuurstoftekort in de bodem bevordert de afbraak van nitraat (denitrificatie), waardoor mogelijk minder stikstof beschikbaar komt. Wateroverlast verhoogt meestal de stikstofuitspoeling buiten de wortelzone, wat ook kan bijdragen tot stikstoftekorten (Irmak & Rathje, 2008). Veranderingen in het redoxpotentieel, de pH van de bodem en de bodemtemperatuur zijn uiteindelijk van invloed op de omzetting en beschikbaarheid van stikstof (Kaur et al. , 2020). Het kan nodig zijn stikstof in de bodem toe te voegen om deze verliezen te compenseren. Ernstig beschadigde gewassen kunnen zich echter niet meer herstellen en de toevoeging van stikstof is niet rendabel.
Anderzijds verandert de afname van zuurstof de fysisch-chemische eigenschappen van de bodem (figuur 10). Het reductiepotentieel van de bodem neemt onder waterige omstandigheden toe en verandert het chemisch evenwicht van elementen, die in hun ionische vorm in de bodem-wateroplossing terechtkomen. Dit is het geval voor ijzer- en mangaanverbindingen, die onder anoxische omstandigheden tot toxische niveaus kunnen stijgen (McDonald, 2021). Toxines kunnen zich ophopen in de bodem en anaerobe ademhaling kan potentieel schadelijke eindproducten zoals ethanol produceren. De pH van de bodem wordt ook verlaagd door de accumulatie van vluchtige organische zuren en de hoge concentratie CO2 . Deze processen veroorzaken een beperkte wortelgroei, omdat de wortels minder goed in staat zijn voedingsstoffen uit de bodem te halen en dicht bij het oppervlak blijven waar meer zuurstof is (Moore et al. , 1998). De algehele groei van het gewas komt in het gedrang door verminderde kiemkracht, en vroegtijdige bladveroudering en steriele bloempjes (Manik et al. , 2019).
Meer gedetailleerde informatie over de chemie in verzadigde of erg natte bodems wordt toegelicht in het volgende hoofdstuk Effect van grondwaterstand op de mobiliteit van nutriënten.

Figure 9:Verspreiding van gassen in goed gedraineerde bodems en erg natte bodems. Aangepast van Moore et al. (1998).
Onkruid¶
Onkruid is een ongewenste plant die zeer goed bestand is tegen abiotische stress en die gewassen en veeteelt verstoort. Zij ontstaan en ontwikkelen zich spontaan wanneer zij een geschikte omgeving vinden. Landbouwonkruiden concurreren om middelen (licht, voedingsstoffen en bodemvocht), kunnen de groei van gewassen fysiek belemmeren en afremmen, fungeren als gastheer voor ongedierte en bevorderen ziekten (Schonbeck, 2022). Onkruid kan meer gewasverliezen veroorzaken dan andere biotische factoren (dierlijke plagen en ziekteverwekkers); schattingen van de potentiële verliezen wereldwijd waren gemiddeld 33 %, met het hoogste potentiële verlies bij maïs (40 %) (OERKE, 2005). Recentere schattingen van opbrengstverliezen bedroegen ongeveer 28% (Vilà et al. , 2021).
Natte omstandigheden kunnen leiden tot een toename van ziekten en plagen, en kunnen de groei van onkruid stimuleren. Andere plantensoorten, die beter zijn aangepast aan natte omstandigheden en doorgaans minder worden gewaardeerd, kunnen de overhand nemen en de gewasproductie verminderen. De aanwezigheid van planten als paddenbies (Juncus bufonious), dobben (Rumex spp. ) en sedges (Carex) komt vaak voor in waterige omstandigheden (Moore et al. , 1998). Veel grassoorten zoals Lolium, Brachiaria en Phalaris, die in akkerbouwgewassen als onkruid worden beschouwd, kunnen tijdelijke wateroverlast beter verdragen dan landbouwgewassen omdat ze genen bezitten die gewoonlijk in waterplanten voorkomen (Krähmer, 2016). Door deze eigenschap kunnen grassen wortelaanpassingen ontwikkelen die hen in staat stellen te overleven onder natte omstandigheden. Onkruiden kunnen gedijen rond gestreste gewassen omdat ze minder hoeven te concurreren om voedingsstoffen en ruimte.
Plagen en ziekten¶
Tot de dierlijke plagen behoren insecten, mijten, slakken, vogels en zoogdieren. Ziekten omvatten schimmels, chromista, bacteriën en virussen (OERKE, 2005). Natte omstandigheden en hoge temperaturen bevorderen de ontwikkeling van ziekten op gewassen veroorzaakt door schimmelachtige organismen. Ziekten veroorzaakt door Phytium, Phytophthora en Alternaria komen vaak voor bij nat weer. Deze ziekteverwekkers zijn gewoonlijk aanwezig in veel bodems, maar worden schadelijk in extreem natte omstandigheden (IPM, 2017). Bepaalde insecten zoals de Europese langpootmug (Tipula paludosa) en de vliegenplaag schimmelmuggen (Bradysia en Lycoriella spp. ) worden aangetrokken door vochtige omstandigheden (Weiland, 2012). Het is bekend dat dierlijke plagen en ziekten een potentieel gewasverlies veroorzaken van respectievelijk ongeveer 19 % en 13 % (OERKE, 2005).
Wortels en zaden zijn gevoeliger voor ziekten. Aangetaste planten vertonen een ondiep wortelstelsel, wortelrot, verdamping en een geelachtig of paars uiterlijk van de plant (Folnović, 2014). Pythium- en Phytophthora-soorten produceren sporen die zich in verzadigde grond gemakkelijk door water verplaatsen om nieuwe planten te infecteren. Van de Pythium-schimmel is bekend dat hij wortelrot veroorzaakt in wintertarwe wanneer er sprake is van overmatige bodemvochtigheid, omdat de plant kwetsbaarder is in de eerste weken na opkomst. Een andere ziekte in overstroomde omstandigheden is *Peronospora sparsa *(valse meeldauw), die ondergedompelde tarwebladeren kan aantasten (Byamukama & Ali, 2022).
Deronde (2021) rapporteerde dat de permanente hoge vochtigheid en gematigde temperaturen in de zomer van 2021 leiden tot ernstige ziektestress in aardappelen in Vlaanderen, Phytophthora en Alternaria werden op grote schaal waargenomen in aardappelvelden. Het Agrometeorologisch Bulletin registreerde ook verschillende bacteriële en schimmelziekten in gewassen zoals Pseudomona, Cercospora beticola, Rhizoctonia solani en Erwinia.
Gewasschade en oogstkwaliteit¶
Een teveel aan water veroorzaakt rotting van oogstbare producten, vooral bij akkerbouwgewassen zoals aardappelen, waarbij de knollen in direct contact staan met de bodem. In het geval van gras beperkt het begrazing voor een bepaalde periode (Bakel & Hoving, 2017)
Volgens een krantenartikel uit augustus 2021 Times is de kwaliteit van de oogst van verschillende vruchten, granen en groenten verminderd als gevolg van een vochtig voorjaar en constante regenval in de zomer van 2021. De natte omstandigheden leidden tot indirecte effecten zoals een slechte bestuiving van de bloemen, vooral bij peren, of schurftvorming bij appels, waardoor het moeilijk is om aan de kwaliteitsnormen te voldoen. Bovendien bevorderen lange natte perioden gevolgd door droge perioden de vorming van secundaire knollen naast de hoofdknol, die de grootte en de vorm van de aardappelen wijzigen en er voor de klanten minder aantrekkelijk uitzien. Deronde (2021) wees erop dat de grote hoeveelheid neerslag, vaak in combinatie met een hoog stikstofgehalte in 2021 een onevenredige knolgroei veroorzaakte met als gevolg groeischeuren en holtes, vooral bij de cultivar Fontane. Sommige Fontane-percelen vertoonden ook nieuwe bloei en knolgroei die leidde tot groene knollen tijdens de oogst.
Bij grassen zijn het eiwit- en vezelgehalte bepalend voor de kwaliteit. Het gehalte aan ruw eiwit, dat efficiënter wordt opgenomen voor de vlees- en melkproductie, moet ten minste 7% bedragen om aan de behoeften van de dieren te voldoen. Het vezelgehalte, hoewel fundamenteel voor het stimuleren van de pensfunctie, moet lager zijn dan 35 % voor zure detergente vezels (ADF) en kleiner dan 50 % voor neutrale detergente vezels (NDF), om een goede verteerbaarheid te hebben (Oregon State University, 2018). Met de rijpheid neemt het eiwit af en de vezel toe. Bijgevolg hangt het optimale oogsttijdstip af van de gewenste kwaliteit en hoeveelheid. Vroeg geoogst gras zal eiwitrijker zijn dan een laat geoogst gras, maar met een lager biomassavolume. De oogsttijd wordt beïnvloed door het weer en de bodemgesteldheid: de bodem moet droog genoeg zijn voor de machines om het veld te betreden of voor het vee om te grazen (Oregon State University, 2018). Daarom zal een oogstvertraging als gevolg van hoge bodemvochtigheid de kwaliteit van het gras en de mogelijkheid om het op te slaan in gevaar brengen.
Referenties¶
Armstrong, W., Justin, S. H. F. W., Beckett, P. M., & Lythe, S. (1991). Root adaptation to soil waterlogging. Aquatic Botany, 39(1-2), 57-73. 10
Bakel, J., & Hoving, I. (2017). Kennis over indirecte nat- en droogteschade bij gras en maïs voor Waterwijzer Landbouw [STOWA.].
Bartholomeus, R. P., Witte, J.-P. M., van Bodegom, P. M., van Dam, J. C., & Aerts, R. (2008). Critical soil conditions for oxygen stress to plant roots: Substituting the Feddes-function by a process-based model. Journal of Hydrology, 360(1-4), 147-165. 10
Byamukama, E., & Ali, S. (2022). Implications of Excessive Soil Moisture for Disease Development in Winter Wheat.
Cavazza, L., & Pisa, P. R. (1988). Effect van watertafel diepte en wateroverlast op gewasopbrengst. Agricultural Water Management, 14(1), 29-34. 10
Deronde, B. (2021). De impact van extreem weer op de aardappelteelt.
Di Bella, C. E., Grimoldi, A. A., & Striker, G. G. (2022). A quantitative revision of the waterlogging tolerance of perennial forage grasses. Crop and Pasture Science. Bella et al., 2022
Feddes, R. A. (1971). Water, warmte en gewasgroei [Phdthesis].
Folnović, T. (2014). Hoge vochtigheid verhoogt risico op gewasziekten.
Gliński, J., & Stępniewski, W. (1985). Beluchting van de bodem en de rol daarvan voor planten. CRC Press.
Gobin, A. (2010). Modellering van klimaateffecten op gewasopbrengsten in België. Klimaatonderzoek, 44(1), 55-68. Gobin, 2010
Gobin, A. (2018). Weersgerelateerde risico's in de Belgische akkerbouw. Landbouwsystemen, 159, 225-236. 10
Guoping, C., Shixiao, Z., & Hongyou, Y. (1988). Studies over wateroverlast bij maïs en beschermende maatregelen I. Effects of waterlogging at bud bursting stage on the emergence and early growth of seedlings of corn. Acta Agriculturae Boreali-Sinica (China). ;author=Chen+Guoping%5C&publication_year=1988
Hack-ten Broeke, M. J. D., Kroes, J. G., Bartholomeus, R. P., van Dam, J. C., de Wit, A. J. W., Supit, I., Walvoort, D. J. J., van Bakel, P. J. T., & Ruijtenberg, R. (2016). Kwantificering van de impact van hydrologie op landbouwproductie als gevolg van te droge, te natte of te zoute omstandigheden. BODEM, 2(3), 391-402. 10
Hack-ten Broeke, M. J. D., Mulder, H. M., Bartholomeus, R. P., van Dam, J. C., Holshof, G., Hoving, I. E., Walvoort, D. J. J., Heinen, M., Kroes, J. G., van Bakel, P. J. T., Supit, I., de Wit, A. J. W., & Ruijtenberg, R. (2019). Kwantitatieve grondevaluatie geïmplementeerd in het Nederlandse waterbeheer. Geoderma, 338, 536-545. 10
ILVO. (2022). Grassen - Rassenlijst.
ILVO. (2022). Rassenlijst voor voedergewassen en groenbedekkers.
ILVO. (2022). Vergelijkende tabel van kenmerken van grassoorten - Rassenlijst.
IPM, U. (2017). Hoe ongedierte te beheren: Ongedierte in tuinen en landschappen: Waterbeheer en plaagdierproblemen.
Irmak, S., & Rathje, W. R. (2008). Plant Growth and Yield as Affected by Wet Soil Conditions Due to Flooding or Over-Irrigation.
Kahlown, M. A., Ashraf, M., & Zia-Haq. (2005). Effect of shallow groundwater table on crop water requirements and crop yields. Agricultural Water Management, 76(1), 24-35. 10
Kaur, G., Singh, G., Motavalli, P. P., Nelson, K. A., Orlowski, J. M., & Golden, B. R. (2020). Impacts and management strategies for crop production in waterlogged or flooded soils: Een overzicht. Agronomy Journal, 112(3), 1475-1501. Kaur et al., 2020
Krähmer, H. (2016). Aanpassing van terrestrische onkruiden aan waterstress: Wateroverlast en tijdelijke hypoxie. In Atlas of Weed Mapping (pp. 391-395). John Wiley & Sons, Ltd. 10
Li, Y., Guan, K., Schnitkey, G. D., DeLucia, E., & Peng, B. (2019). Excessieve regenval leidt tot maïs opbrengstverlies van een vergelijkbare omvang als extreme droogte in de Verenigde Staten. Global Change Biology, 25(7), 2325-2337. Li et al., 2019
Liu, H., & Lennartz, B. (2018). Hydraulische eigenschappen van veenbodems langs een bulkdichtheidsgradiënt - Een metastudie. Hydrologische Processen, 33(1), 101-114. Liu & Lennartz, 2018
Liu, Z., Chen, H., Huo, Z., Wang, F., & Shock, C. C. (2016). Analyse van de bijdrage van grondwater aan de evapotranspiratie in een aride irrigatiedistrict met ondiepe grondwaterspiegel. Agricultural Water Management, 171, 131-141. 10
Manik, S. M. N., Pengilley, G., Dean, G., Field, B., Shabala, S., & Zhou, M. (2019). Soil and Crop Management Practices to Minimize the Impact of Waterlogging on Crop Productivity. Frontiers in Plant Science, 10.
McDonald, G. (2021). Wateroverlast - de wetenschap [Tekst.
Moore, G. A., Agriculture Western Australia, & National Landcare Program (W.A.). (1998). Soilguide: a handbook for understanding and managing agricultural soils. Landbouw West-Australië.
Müller, L., Lipiec, J., Kornecki, T. S., & Gebhardt, S. (2011). Verplaatsbaarheid en bewerkbaarheid van bodems. In Encyclopedia of Agrophysics (pp. 912-924). Springer Nederland. 10
OERKE, E.-C. (2005). Gewasverliezen door plagen. The Journal of Agricultural Science, 144(1), 31-43. 10
Oregon State University, E. W. (2018). Hoe dieren met een volle maag uit te hongeren. Ag - Small Farms/Commercial Ag.
Ploschuk, R. A., Grimoldi, A. A., Ploschuk, E. L., & Striker, G. G. (2017). Groei tijdens herstel bewijst de wateroverlasttolerantie van voedergrassen. Crop and Pasture Science, 68(6), 574. Ploschuk et al., 2017
Ploschuk, R. A., Miralles, D. J., Colmer, T. D., Ploschuk, E. L., & Striker, G. G. (2018). Wateroverlast van wintergewassen in vroege en late stadia: Impacts on Leaf Physiology, Growth and Yield. Frontiers in Plant Science, 9, 1863. 10
Rasmussen, C. R., Thorup-Kristensen, K., & Dresbøll, D. B. (2020). Opname van water onder de grond onder de 2 m verlicht de droogterespons niet bij diepgewortelde cichorei (Cichorium intybus L.). Plant en Bodem, 446(1), 275-290. 10
Ren, B., Zhang, J., Li, X., Fan, X., Dong, S., Liu, P., & Zhao, B. (2014). Effecten van wateroverlast op de opbrengst en groei van zomermaïs onder veldomstandigheden. Canadian Journal of Plant Science, 94(1), 23-31. 10
San Celedonio, R. P., Abeledo, L. G., Mantese, A. I., & Miralles, D. J. (2017). Differential root and shoot biomass recovery in wheat and barley with transient waterlogging during preflowering. Plant en Bodem, 417(1), 481-498. 10
Schonbeck, M. (2022). Een ecologisch begrip van onkruid. eOrganic. ,%2C%20and%20other%20large%20grazers
Singh, N. T., & Dhaliwal, G. S. (1972). Effect van de bodemtemperatuur op de opkomst van zaailingen in verschillende gewassen. Plant and Soil, 37(2), 441-444.
Sojka, R. E., Oosterhuis, D. M., & Scott, H. D. (2005). Root Oxygen Deprivation and the Reduction of Leaf Stomatal Aperture and Gas Exchange. In Handbook of Photosynthesis (2e editie) (p. 17).
STATBEL. (2022). Land- en tuinbouwbedrijven.
Steduto, P., Hsiao, T. C., Fereres, E., & Raes, D. (2012). Crop yield response to water. Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.
Swayer, G., Oligschläger, C., Khabarov, N., & Tassa, A. (2019). Aardappelen telen in België (p. 71).
Tian, L., Zhang, Y., Chen, P., Zhang, F., Li, J., Yan, F., Dong, Y., & Feng, B. (2021). How Does the Waterlogging Regime Affect Crop Yield? Een wereldwijde meta-analyse. Frontiers in Plant Science, 12, 634898. 10
Times, T. B. (2021). Slechte weersomstandigheden eisen tol van de Belgische productie van voedingsgewassen.
Valk, van der G. G. M., & Schoneveld, J. A. (1963). *Invloed van grondwaterstand op de produktie van enkele gewassen op klei- en zavelgronden [*Techreport].
van den Pol-van Dasselaar, A., Bastiaansen-Aantjes, L., Bogue, F., O'Donovan, M., & Huyghe, C. (2019). Grassland Use in Europe A Syllabus for Young Farmers. Quae.
Van Oort, P. A. J., Timmermans, B. G. H., Meinke, H., & Van Ittersum, M. K. (2012). Key weather extremes affecting potato production in The Netherlands. European Journal of Agronomy, 37(1), 11-22. 10
Vilà, M., Beaury, E. M., Blumenthal, D. M., Bradley, B. A., Early, R., Laginhas, B. B., Trillo, A., Dukes, J. S., Sorte, C. J. B., & Ibáñez, I. (2021). Understanding the combined impacts of weeds and climate change on crops. Environmental Research Letters, 16(3), 034043. 10
Visser, W. C. (1958). De Landbouwwaterhuishouding in Nederland. Comm. Onderz. Landb. Waterhuishouding. Ned. TNO, 1, 231 ,.
Visser, W. C. (1959). Gewasgroei en beschikbaarheid van vocht. Journal of the Science of Food and Agriculture, 10(1), 1-11. 10
Weiland, J. E. (2012). Relaties tussen bodem en plaag.
Wesseling, J. (1957). Enige aspecten van de waterbeheersing in landbouwgronden. Staatsdrukkerij Uitgeverijbedrijf.
Wesseling, J., Wijk, W. R., Fireman, M., Woudt, B. D., & Hagan, R. M. (1957). Land Drainage in Relatie tot Bodems en Gewassen. In Drainage of Agricultural Lands (pp. 461-578). John Wiley & Sons, Ltd. 10
Wu, Y., Liu, T., Paredes, P., Duan, L., & Pereira, L. S. (2015). Watergebruik door een grondwaterafhankelijke maïs in een semi-aride regio van Binnen-Mongolië: Evapotranspiratie partitionering en capillaire stijging. Agricultural Water Management, 152, 222-232. 10
Zipper, S. C., Soylu, M. E., Booth, E. G., & Loheide II, S. P. (2015). Untangling the effects of shallow groundwater and soil texture as drivers of subfield-scale yield variability. Water Resources Research, 51(8), 6338-6358. 10
- Armstrong, W., Justin, S. H. F. W., Beckett, P. M., & Lythe, S. (1991). Root adaptation to soil waterlogging. Aquatic Botany, 39(1–2), 57–73. 10.1016/0304-3770(91)90022-w
- Bartholomeus, R. P., Witte, J.-P. M., van Bodegom, P. M., van Dam, J. C., & Aerts, R. (2008). Critical soil conditions for oxygen stress to plant roots: Substituting the Feddes-function by a process-based model. Journal of Hydrology, 360(1–4), 147–165. 10.1016/j.jhydrol.2008.07.029
- Cavazza, L., & Pisa, P. R. (1988). Effect of watertable depth and waterlogging on crop yield. Agricultural Water Management, 14(1–4), 29–34. 10.1016/0378-3774(88)90057-1
- Bella, C. E. D., Grimoldi, A. A., & Striker, G. G. (2022). A quantitative revision of the waterlogging tolerance of perennial forage grasses. Crop &\mathsemicolon Pasture Science, 73(10), 1200–1212. 10.1071/cp21707
- Gobin, A. (2010). Modelling climate impacts on crop yields in Belgium. Climate Research, 44(1), 55–68. 10.3354/cr00925